De lenige liefde (4)
Middenin de vlakte van juli
kwam ik je tegen. Ik woon hier, zei je.
Ik keek naar de bloemen. Ja, dat zie ik,
zei ik, en waar leerde je de kunst
om niet lang te duren? Ook hier, zei je.
Je was lenig; en je woorden waren zo
doorschijnend, ik kon je er helemaal
door zien.
En daar lag ik al in het gras
en wat hield ik in mijn hand?
Een oortje, waarin ik het lange woord
'lieveling' uitgoot, zonder morsen.
Herman de Coninck (1944-1997)
uit: De lenige liefde (1969)
Envoi
Als ze het maar zien zou, zien wou. -
Wat is er nog te kort, vroeg God zich af, die zesde dag.
Het was allemaal te hard, Adam, het had te snel
moeten gaan. Er moest minder fel geheugen bij. En glimlach.
Of was dat hetzelfde? En waarvan maak je dat?
Niet van lichtzinnigheid, maar van alles weten
en het heel erg vinden, en daar rustig van zijn.
En God vond mededogen
uit. En vervolgens twee armen om het in te doen,
wat al niet, klaarkomen, huilen, onbenullig, overbodig
zijn. Toen rustte Hij en dacht: wat heb ik nou nog nodig?
En toen schiep Hij twee ogen. -
Opdat ze hem zou zien terwijl hij stierf.
Opdat hij eindelijk zou mogen.
Herman de Coninck (1944-1997)
uit: De hectaren van het geheugen (1985)