Azijn
Daarnet heb ik azijn gedronken
die aan de woorden van de mensen kleefde.
Hoe zou men dan niet zurig zijn.
Men had mij beter droom geschonken.
Dan kon ik dansen in een weide
waarin de tijd zichzelf versliep,
en al de dagen weer beminnen
dat ik daar als een veulen liep.
Maar ach de mensen zijn niet anders
dan wat ik traag geworden ben.
Wat droom, verloren en wat zurig.
Mijzelf die ik in hen herken.
Schommelpaard
Mijn dromen heb ik neergelegd
vlak naast mijn schommelpaard.
Op zolder waar de rest ook staat,
wat tot geen zier meer dient.
Al wankel ik vaak nog wat rond,
tussen wat toen en hier
en tracht ik soms de avond rond
een heel oud lied te zijn.
De weemoed naar dat ver gebied,
het graag zien dat ik ween,
ligt op de zolder niets te zijn.
Mijn dromen daar omheen.
Vader
Zoals jij zat
verloren in de hoeken van de tuin.
Een gevallen blad.
Een weggeworpen woord.
Een bijna vogel voor de kat.
Zoals jij zat
in de laatste stralen van de zon.
Een schemering.
Een ondergang.
Een leeg gebloeide avond.
Zo zal ik zitten in uw vel.
Een oude rozentuin.
Een lege schommel.
Een oud gerei
verloren in de hoeken.
Maar ik zal vloeken... vloeken!
Momenti moris
Zij ligt daar als een rimpelpeer
in 't witte van het bed.
Een zinnig woord spreekt ze niet meer.
Haar denken is reeds stilgezet.
Toch lijkt het of zij nog wat ziet
door 't ene oog dat openstaat
en als ik dan in mijn verdriet
wat tranen en wat zuchten laat
het waag haar grijze hoofd te strelen,
haar koude handen warmen wil,
besef ik dat zij met de schimmen,
van hen die haar zijn voorgegaan,
in 't milde van haar laatste dromen,
onzegbaar stil is heengegaan.
Uit Om alles een beetje verdriet
Resensie deur Iris Van de Casteele