Kees Stip (1913-2001)
Op nog een konijn
Bij Noordwijk zwom een nat konijn
temidden van een school tonijn.
"Tja," sprak het beest, "dat tomt er van
als men de ta niet zeggen tan."
uit: Beestachtigheden (1956)
De zomers
Klaprozen, korenbloemen, barstenvolle
goudgele aren streelden mijn gezicht.
Groengouden vliegen zoemden een gedicht.
Rood liet het ooft de appelwangen bollen.
Zomernachtdonker is gesmolten licht.
Niet bang zijn voor kabouters en voor trollen.
Ze komen 's nachts het grasveld voor je rollen.
Alleen een dom kind houdt zijn ogen dicht.
Zullen wij dit soort zomers nooit meer zien?
Ging dan het paradijs voorgoed verloren
omdat wij aan de wereld toebehoren?
Huil niet, huil niet, de hemel zal misschien
een zolder in een huis zijn zonder zorgen.
Daar hebben ze die zomers opgeborgen.
uit: Au! de rozen bloeien (1983)